Maria Hillen, het endura gaan
Met toestemming van de schrijfster, Mária Hillen (†) om de 'bergpadteksten', die feitelijk over het endura gaan, te mogen gebruiken voor lezingen en/of website.
27-08-1994
‘Leg je klederen af die je hinderen om je weg te gaan.’
Weids zijn de velden waarin men kan vertoeven. Geuren komen je als zachte vlinders tegemoet. Voetstappen zijn zacht. De lucht is zacht. Als de mens zich richt op deze indrukken, wordt hij getroost op zijn weg die hij moet gaan: op het pad van evolutie.
Leg je klederen af die je hinderen om je weg te gaan.
Maar de weg wordt pas moeilijk en bezwaarlijk als gevoeld wordt dat de klederen hinderen. Zo lang men op de weg vertoeft die zacht en mild is, en waar de bloemen bloeien, zijn de klederen een noodzaak. Want de mens moet zich beschermen tegen de indrukken en de weersinvloeden. Doch dan komt de mens op een punt dat het pad smal wordt. Dan is er in het leven van de mens een bedenktijd. Deze bedenktijd is nodig, alvorens de volgende stappen te kunnen zetten.
Leg dàn je klederen af die je hinderen, omdat je klederen je bezwaren.
Zet de voetstappen op het pad dat steil omhoog gaat. Op het pad dat steil omhoog gaat kan men geen last bij zich dragen. Elke last veroorzaakt een onevenwichtigheid, en het pad richt zich naar omhoog. Steeds de blik gericht naar omhoog en de ogen geopend. Dit is de weg die gegaan kan worden, als de mens voelt dat zijn verlangen verbonden is aan zijn zelf-kennis, en dat zijn zelf-kennis verbonden is aan aanvaarding.
De aanvaarding vormt de voetstappen die gezet worden; de aandacht is de staf die ter hand genomen kan worden. Altijd is deze begeleiding nodig, omdat, als de aanvaarding er niet is, de voetstappen niet gezet zullen worden. Als de aandacht er niet is, is er geen houvast op deze weg. De aandacht is de goddelijke blik, is de zegening die gegeven wordt aan de mens de deze weg gaat.
Leg je klederen af die je hinderen, omdat je klederen je kunnen bezwaren.
Leg je klederen af die je hinderen, omdat ze niet de kleur hebben die in overeenstemming is met je zielsgesteldheid.
Leg je klederen af, want als je de top van de berg bereikt, zijn de klederen als stoffige gewaden, die het licht niet door kunnen laten.
Leg je klederen af en zet je voetstappen op het pad van beweging, op het pad van herkenning, op het pad van het Licht.
12-10-1994
Aan de voet van de berg bevindt zich een pad dat eerst onzichtbaar is,
omdat het pad opgaat in het geheel van het landschap. Grazige weiden en bloeiende velden begeleiden het pad, en de pelgrim die het pad ontdekt, omdat hij zoekt naar de grazige weiden en de bloeiende velden, begint aan een weg die vreugdevol lijkt.
Spanning spreekt uit de indrukken die hij krijgt als hij de berg ziet. Spanning spreekt uit de mogelijkheden van een krachtmeting die hem of haar buiten de werkelijkheid tilt. Dan begint, onder deze spanning, de bloeiende velden achter zich latend, de pelgrim aan de weg om de berg te beklimmen. Het is een weg die hem of haar de verrassingen niet laat zien, maar in de verrassingen laat glíjden.
De verrassingen zien wil zeggen: dat er een voorbereiding is op een verandering. Maar het pad is van dien aard dat iedere keer als er een verandering plaats vindt, en als het pad verandert van atmosfeer, dit de pelgrim overkomt, zonder dat hij zich kan voorbereiden. De voorbereidingen die hij wil treffen, lopen op niets uit, want iedere keer als hij de voorbereidingen getroffen heeft op datgene waarop hij wacht, is niet dat waarop hij wacht zichtbaar, maar een totaal andere atmosfeer.
Het bergpad wordt smaller en de ravijnen worden zichtbaar. Toelichting op ravijnen; het ravijn is het dele van de weg waar men op komt, als men een zekere verworvenheid heeft. De verworvenheden die de mens dan heeft, kunnen hem zijn eigen diepte laten zien. De diepte die hij dan ziet, kan hem in een angst brengen, in een angst van de waanzin, omdat de diepte dan gezien wordt als een uitreiken boven je mogelijkheden die op dat moment aanwezig zijn.
Daarom is het van belang op dàt deel van het pad de voetstappen bewust te zetten, in aandacht. Het weten dat elke voetstap een beweging is die gezet wordt vanuit een krachtveld, brengt de mens làngs het ravijn omhoog naar zijn volgende plaats. De ravijnen roepen angst op en de angst doet de pelgrim besluiten om een zekere stilstand te handhaven, om zich te bedenken over het hoe en het wat.
De stilstand brengt een rust met zich mee, en een overzicht van waar hij is. Hij kan een stuk van het bergpad zien dat omhoog voert, hij kent het bergpad dat hij beklommen heeft, en ziet het ravijn dat als een steeds dreigend gegeven nu samenloopt met het bergpad. Het bergpad dat om hoog gaat wordt begeleid door het ravijn, daar waar eerst grazige weiden waren. Daar waar toen rotsblokken waren en struiken, daar waar toen niets was, is nu het ravijn. Het ravijn kan niet voorbijgegaan worden, maar zal meegenomen moeten worden op de volgende stappen die gezet moet worden op de weg.
Het bergpad brengt nu een groot gevaar met zich mee, want bij elke voetstap die gezet wordt, moet men overdenken hoe, waarom en waar men die voetstap zet. Het is een continu alert zijn, een continu daar zijn waar je met je bewegingen bent. Is er een moment van wegglijden, dan bestaat er de kans dat men zijn voetstap zó zet dat men in het ravijn glijdt.
Veel pelgrims op dit stuk van de weg storten in het ravijn, en moeten dan weer opnieuw hun tijd afwachten, totdat ze weer de grazige weiden ontdekken en hun weg weer kunnen beginnen. Het gevaar aan het bergpad is dat er een overmoedigheid plaats gaat vinden. Als de angst voor het ravijn overwonnen is, kàn de pelgrim denken dat hij nu zelf kan bepalen hoe hij zijn weg loopt. Het zelf-bepalen komt voort uit een euforistisch gevoel dat ontstaat doordat er, nadat men van het lage naar het hoge geklommen is, een lichtheid van materie ontstaat. De lichtheid van de materie geeft de pelgrim het gevoel van niet meer gebonden te zijn aan dat waar hij zijn weg langs moet gaan. Dit is het volgende gevaar op het pad, en dit is het zoete gevaar, want het gevaar wordt niet gezien als zodanig. Doch steeds zal de pelgrim zijn staf vast moeten houden, omdat zijn staf de zekerheid geeft om zijn voetstappen te zetten. De staf is het weten, de kennis van het Zelf.
Dàn komt er een stuk van het bergpad waar geen ravijn meer is; waar geen begroeiing meer is; waar geen staf gebruikt kan worden, omdat de staf hier een hinderpaal zou zijn. Dit is het stuk van de berg dat naar de top leidt. Het stuk dat naar de top leidt, kan alleen begaan worden door de pelgrim die zijn weg heeft afgelegd als een weten. De weg afgelegd hebben als een weten is: zich bewust zijn van elke atmosfeer, van elke laag, van elke beweging.
13-10-1994
Als de mens een stuk van het bergpad heeft afgelegd,
en het ravijn wordt zichtbaar, dan is die mens in een situatie gekomen waarin hij zijn eigen zijn, zijn eigen krachten kan gaan schouwen. Het schouwen van deze kracht brengt een angst met zich mee, omdat deze krachten doorgaans niet herkend en gezien worden door de mens, omdat de mens lang gebonden is aan dat wat hij alleen langs stoffelijke weg kan ervaren.
De mens die langs stoffelijke weg zijn ervaringen opdoet, is een mens die op weg is naar de verbinding van zijn zijn, en zijn uitdrukking. Maar lang kan hij alleen in de uitdrukking werken, en zal hij zijn zijn als een gevoelsmatige druk ervaren, als een hunkering, als een heimwee. Daarom zijn mensen die op zoek zijn naar een evenwicht gevoelig voor wat hun getoond wordt.
De ware leraar is de leraar die is wat hij zegt, doch de mens zoekt het beeld dat hij heel diffuus in zijn bewustzijn voelt, en dat beeld dat hij voelt kan hij nog niet in zijn werkelijke leven waarmaken. Doch de hunkering is groot, dus de mens richt zich naar de leraar die hem dat beeld toont. Daarom kan de mens niet zuiver zien, of de leraar een ware leraar is. In deze tijd is de hunkering erg groot, want de mens die het bergpad betreedt, komt in een deel van het pad waarop alleen nog stenen zijn, en het ravijn al in de verte zichtbaar wordt. Dit is de atmosfeer waar de mensheid op dit moment naar toe gebracht wordt. Dit is de cyclus die nu de mensheid te wachten staat.
Daarom: de ware leraar is de leraar die het pad langs het ravijn gelopen heeft, en de gevaren die erin aanwezig zijn gezien heeft. Die de gevaren onderkend heeft en die ook de gevaren gezien heeft van het gevoel van niet-meer-gebonden-te-zijn. Het gevoel-van-niet-meer-gebonden-te-zijn-aan-de-aardse-stof, aan de stoffelijke materie, geeft de mens dan een sprong voorwaarts. Doch de mens moet op dit stuk van het pad nog zien dat zijn vorm de uitdrukking is. Dat zijn vorm de staf is.
24-10-1994
De dans van het leven toont verschillende passen en wordt gedanst op verschillende maten, doch elke pas die gezet wordt in aandacht, geeft de basis voor de vreugde.
De vreugde ligt opgesloten in het leven zelf, en kan nooit buiten het leven om gevonden worden, omdat de vreugde die buiten het leven om gevonden zou kunnen worden, niet die vreugde is waarop men vanuit menselijke gevoelens hoopt.
De vreugde in het leven kan alleen in een aandachtspunt ontvangen worden. De vreugde die niet in een aandachtspunt ontvangen wordt, vraagt steeds om herhaling, omdat ze niet werkelijk gevoeld wordt. Het voelen van het aanwezig-zijn, van de daadkracht die stroomt door elke cel in de lichamelijke vorm geeft de vreugde aan het leven.
De danspassen die gemaakt moeten worden, zijn het spanningsveld, omdat door de verschillende danspassen op de verschillende maten er veranderingen zichtbaar worden die steeds opnieuw een opwekkende kracht in zich dragen. Die opwekkende kracht geeft de mens het inzicht in de weg die gegaan moet worden.
Als de mens de weg gaat die begint aan de voet van de berg, zal de mens de danspassen en de maat al herkennen. Toch is hij nog overgeleverd aan de impulsen die door de maat in hem wakker geroepen worden.
Het gehoorzamen aan de impulsen brengt met zich mee dat de danspassen soms niet altijd verlopen zoals zij moeten; doch in de woestheid van de impulsen ligt de drang naar de werkelijkheid opgesloten. Het licht kan niet zichtbaar worden, zolang de woestheid overheerst, doch het licht wordt pas zichtbaar als er enige structuur in de danspassen is aangebracht.
De structuur die aangebracht is, geeft dan een zekere regelmaat aan het leven, maar tegelijkertijd een zekere pijn en heimwee, omdat de woestheid verloren is en er toch een verlangen bestaat naar overgave.
De overgave die in het menselijke bewustzijn een grote plaats inneemt, en op verschillende manieren getoond wordt en naar buiten komt, is de drang naar de eenwording. Zij komt uiteindelijk voort uit deze drang.
De eenwording ligt in alles opgesloten, omdat zij steeds de drijfkracht is naar verandering. Van hoog tot laag spreekt deze kracht door alles heen. Zo brengt zij van hoog tot laag de veranderingen, maar de kleur waarin de verandering plaats vindt heeft te maken met de plaats van het bewustzijn op dat moment.
11-12-1994
Een weg begint tussen de bloeiende velden.
Een leven brengt zich ademend in de vorm, en zo ontwaakt het bewustzijn. De bloeiende velden koesteren het bewustzijn, verzorgen het bewustzijn, beschermen het bewustzijn, zodat de stroom van de beweging, de bewegende stroom, zich uit durft te laten vloeien.
De weg gaat door.
De bloeiende velden moeten achtergelaten worden, maar de geur van de velden mag meegenomen worden als een herinnering, omdat een herinnering, die in het hart bewaard wordt, de nodige inspiratie geeft en het vertrouwen om verder te gaan.
De weg gaat door,
en de velden worden korenvelden, die vrucht dragen. De weg die door de bloeiende weiden liep, loopt nu door tussen de korenvelden en de wijnstokken. De weg draagt nu de vrucht van de moed die het bewustzijn heeft gevat om zich in de stroom te werpen. De adem wordt een waarlijke adem, en wordt voel- en zichtbaar in de mens die zich op dit pad begeeft. De vruchten worden geoogst en verzameld, en omgezet in meel en wijn, zodat dat wat geoogst is dienst kan doen als voeding voor dat wat verder moet.Dat wat verder moet, laaft zich aan de wijn en voedt zich met het brood, zodat de weg die nu moeilijker begaanbaar wordt, betreden kan worden.
Op deze weg wordt het landschap ruw, en wordt het pad moeilijk, omdat men over rotsblokken moet klimmen, die het pad versperren. Soms is het pad niet meer zichtbaar, en moet men op basis van de intuïtie en vertrouwen, het pad verder begaan om dan uiteindelijk te zien, dat als men zijn intuïtie en vertrouwen en overgave volgt en toelaat, dat het pad weer verder gaat. dat men weer op de juiste stroom is gekomen.
Hier bloeien de distels die mooi zijn, maar niet aangeraakt en geplukt kunnen worden. Ze zijn er enkel voor het oog dat ziet, en kan laten. Het oog dat ziet en kan laten, kan de schoonheid herkennen, zonder die schoonheid te willen vangen in dat wat voelbaar is, dat wat meedraagbaar is. Dan weet de mens dat zijn honger niet gestild kan worden door het brood, en zijn dorst niet gelest kan worden door de wijn. De wijn en het brood worden achtergelaten, omdat ze niet meer de voldoening geven, niet meer de voeding geven.
Dan gaat het pad door de verlatenheid. Geen bloem, geen boom, geen rotsblok meer; enkel de leegte. De leegte en het licht, dat is alles wat deze pelgrim op dit stuk van het pad kan ervaren. Elke stap die hij zet, hoort hij in zijn eigen oren. Elke stap die hij zet, voelt hij in zijn eigen ledematen. Elke stap die hij zet, ziet hij met zijn eigen ogen, want er is verder niets dan dat wat beweegt. Dat wat beweegt, is het enige houvast op dit stuk van het pad.
Vele pelgrims zoeken en zoeken naar verbinding, naar bloemen, naar distels, naar brood, naar wijn, en zullen op dit pad achter moeten blijven. Op dit pad kan enkel het kompas gericht worden op de beweging die ís. Dan kan het pad zich ineens verruimen, en worden er weer planten zichtbaar, en mossen en struiken. Maar deze planten, mossen en struiken zijn enkel een illusie. De illusie van de schijn van wat was maakt dat bij de pelgrim op dit pad zijn hart openspringt.
Zijn hart springt open van vreugde, omdat hij herkent wat hij in zijn geheugen meedraagt. Maar als hij verder loopt, ziet hij dat hij de mossen niet kan aanraken, dat de struiken geen schaduw bieden, dat de bloemen niet geuren. Dat het enkel de illusie is van wat hij aan herinnering meedroeg. Ook dat moet losgelaten worden, want het geeft hem geen enkel houvast.
Als de pelgrim op dit pad de moeilijkheid ziet en kan toelaten van het besef dat de illusie, dat wat hij meedraagt in zijn hart hem niet meer de verbinding geeft, durft hij het pad te vervolgen. Het pad wordt nu steiler en gaat omhoog tegen de berg op, en het wordt zo smal dat elke voet stap voor stap neergezet moet worden, neergezet kan worden. Maar op dit deel van het pad kan de pelgrim zich meten met de kracht die om hem heen is, omdat hij zijn stappen zorgvuldig moet zetten, kan hij zijn aandacht leren richten, kan hij zien en zich verbinden met wat hij doet. Als hij zich verbindt met wat hij doet, kan dit stuk van het pad in hem de kracht doen ontwaken van wie hij is.
Diep beneden hem is het ravijn. Hij weet dat in het ravijn de smachtende krachten liggen, die hem een duizeligheid kunnen bezorgen, maar waarvan jij weet dat ze zichzelf al roepend weer tot leven moeten brengen. Stap voor stap gaat de pelgrim dit steile pad, en zijn hart klopt van vreugde, want hij herkent zichzelf in zijn eigen kracht.
04-03-1995
Zet de voetstappen op het pad van verandering.
Trek je sandalen aan, zodat je voeten beschermd worden. Het pad is hard. Het pad is ruw, en je voeten dragen de zachtheid van het Wezen in zich.
Trek je sandalen aan, zodat je uiterlijke mogelijkheden je dienstbaar kunnen zijn. Zet dan de stappen, en bij elke stap die je zet, voel je een beweging in je spieren. De beweging die je voelt, geeft je het bewustzijn, want als je voelt dat je benen bewegen en je voeten de grond raken, voel je dat je loopt, en voel je dat je vooruit komt.
Zet je stappen stap voor stap, want als je sprongen maakt, kun je vallen. Als je valt, doe je jezelf pijn, en beschadig je je vorm. Je vorm die zich dan wel weer kan herstellen, zal toch altijd het litteken van de beschadiging met zich meedragen.
Zet je stappen stap voor stap, zodat de basis, de weg, je duidelijk wordt. Als je springt, zie je niet waar je terechtkomt. Als je niet ziet waar je terecht komt, is dat een beweging die geen zekerheid tot bewustzijn in zich draagt.
Als je je stappen zet, en je voeten moe worden, rust dan, omdat de rust nodig is om verder te kunnen gaan. Als je je voeten en je benen geen rust geeft, worden ze zwak, en kunnen ze de lange weg die gegaan moet worden, niet begaan. Als je moe wordt, rust dan. Leg je lichaam neer in de luwte van de struiken. Leg je lichaam neer in de schaduw van een boom, zodat de kracht van de vormen je tot bescherming kunnen zijn. De bescherming heb je steeds weer nodig om verder te kunnen gaan.
Als je stappen dan vermoeid worden, en je ziet geen boom of struik, zal je je eigen vorm dan toe moeten spreken, omdat je eigen vorm dan de mogelijkheid is tot een verdergaan. Maar als je je eigen vorm niet de rust hebt gegeven, op de plaatsen waar de rust mogelijk is, heb je je vorm tekort gedaan. Dan zal je op dit deel van het pad toch de tol betalen.
Zet je stappen stap voor stap, en als je moe bent, leg je lichaam dan te ruste onder de schaduw van een boom. Zo kun je verdergaan, en je richten op de top van de berg. De zon en de wolken zullen je begeleiden, omdat zon en wolken de krachtvelden zijn die steeds de impulsen geven tot het zien. Zijn de wolken dicht en zwaar, wees dan zeer alert op daar waar je je voeten zet. Is de lucht stralend, en kan de zon haar met haar stralen verwarmen, wees dan alert op je uithoudingsvermogen, omdat de kracht die dàn in je stroomt je zou kunnen optillen naar een hoogte waar je voeten nog niet aan toe zijn. Steeds is het de alertheid die dan een richtlijn moet zijn. Laat de wolken je beschermen, maar als de wolken je te dicht samenpakken boven je hoofd, weet dan dat je moet wachten. Laat de regen neerdalen op je vormen, en onderga dit als een reiniging.
Wees dan niet verontrust als de reiniging plaatsvindt, en als de regen hard is.
Wees niet verontrust dat je moet wachten, omdat, als je doorgaat, en het regent,
en de wolken verduisteren het zonlicht, je als een dwaas je voetstappen zet daar waar je voetstappen geen houvast zullen vinden. Als de regen dan voorbij is, en je bent gereinigd door de kracht van de wolken, laat dan de zon op je schijnen, en weet dat als de eerste stralen je huid verwarmen, dit het contact is met de kracht die ook binnenin je is. In je eigen vorm is je hart je zon, en de zon van je hart zullen een verbinding aangaan, zullen elkaar de hand reiken. Maar eerst zal je moeten wennen aan de kracht van de zonnestralen, en daarom een vorm van voorzichtigheid in acht nemen. Als je de voorzichtigheid in acht neemt, en jezelf niet overhaast, en jezelf niet over vermoeit, zal je de kracht van binnen en de kracht van buiten kunnen verbinden. Als je de kracht van binnen de kracht van buiten verbonden hebt,
werp dàn je sandalen weg, werp je klederen af,
en ga op tot datgene waar je jezelf in kunt verenigen. Als je jezelf mag verenigen, heb je geen sandalen, geen klederen meer nodig, maar mag je je vorm te ruste leggen, en je vorm laten herrijzen, zodat je vorm een vorm wordt van het licht.
'Je hoeft niet ver te gaan om een rustplaats te vinden.'
Diep in je eigen hart glinstert het water van een dromende oase. Je kunt elk moment van de dag onder je eigen palmboom gaan liggen. Om die wuivende boom in jezelf te ontdekken, moet je
veel nutteloze dingen afleggen.
Prestige, macht, de behoefte aan gezien worden of aardig gevonden te worden. Deze zetten je op een dood spoor en je innerlijke bron zal hierdoor opdrogen.
Je hebt een thuis nodig bij jezelf, in je eigen ik, waarin je kunt kruipen als een vos in zijn warme hol. Langzaam en aarzelend, met stijgende verwondering, kun je de rust-oase van vrede en mijmerende stilte ontdekken die in je is. Je zult vol eerbied het mysterie van je menszijn nabij weten. En als je dan tussen de mensen komt, te midden van hun gepraat en zorgen, blijf je bevrijd van alle ballast. Je hoort en ziet de mensen anders en ontmoet misschien iemand aan wie je vroeger voorbij ging.
Alles wordt nieuw en je begrijpt tegelijkertijd meer en minder. In de straten van de stad verdwaal je niet langer meer, hopeloos op zoek naar jezelf. En soms - te midden van drukte en bedrijvigheid ben jij in de oase onder je palmboom.
Je hoort er niet meer bij èn je hoort er veel dieper bij.
Bron: Maria Hillen †